Vanaf 2 juli is het weer zover. Gemeenten in Nederland kunnen dan een aanvraag doen voor een Proeftuin in het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW). Deze regeling biedt de mogelijkheid aan gemeenten en andere belanghebbenden in een gebied om in de praktijkervaring op de doen met het verduurzamen en aardgasvrij maken van woningen en andere gebouwen. Écht leren gaat alleen als de voorlopers ondersteund en gefaciliteerd worden en de achterblijvers misschien een beetje extra gestimuleerd worden. Dat kan dus met deze regeling. Daarnaast biedt het gemeenten de mogelijkheden om belanghebbenden in een gebied te helpen, ondersteunen én financieel te ontlasten. Leren uit de praktijk en tegelijkertijd echt stappen zetten wordt dan ineens mogelijk. De gemiddelde Rijksbijdrage is 4 miljoen euro per proeftuin en gemiddeld 5.400 euro per woning. Daar kun je dus écht wat mee.
Toch is er ook iets waar ik me al enige tijd over verbaas. Telkens als ik een bericht voorbij zie komen over deze proeftuinen, vraag ik me af hoe de mensen van het programma zich zouden voelen als zij in een “proeftuin” zouden wonen.
Ik kan me niet onttrekken aan het beeld van een gepensioneerde professor die net zijn oude modeltreinen heeft verkocht en opzoek is naar een nieuwe praktijkruimte. “Voormalig professor zoekt nieuwe ruimte om te experimenteren”. Ik zie het belang van de regeling én het programma zeker in. Ik heb veel gesprekken gevoerd met mensen die bezig zijn met deze “Proeftuinen” en heb zelf ook een traject mogen begeleiden om te komen tot een aanvraag. Zeer waardevol en de regeling biedt gemeenten en bewoners echt de kans om aan de slag te gaan. Maar toch, ik vind de termen erg ongelukkig gekozen.
Laten we eens teruggaan naar de professor, laten we hem Bert noemen. Stel, Bert woont zelfstandig in een tot woonhuis verbouwde boerderij uit de jaren 60. Hij woont in het buitengebied, want voor zijn modeltreinen hobby had hij de ruimte nodig. Hij heeft zelfs even gespeeld met het idee om een museum te openen. Goed, Bert dus, op een willekeurige donderdagavond wordt bij hem aangebeld. Tot zijn verbazing is het Francine van de Gemeente. Bert woont in een gemeente waar de mensen elkaar kennen en waar de ambtenaren gewoon bij de voornaam worden genoemd. Francine steekt direct van wal: “Goedenavond Bert, ik heb een vraag voor je. We willen hier een proeftuin van maken en hopen dat alle wijkbewoners meedoen. Jij doet toch zeker ook mee?”. Bert kijkt met enige verbazing naar Francine en schiet dan in de lach. “Proeftuin!? Ik ben dan wel een oud professor, maar ik heb nooit de behoefte gehad om zelf onderdeel te worden van een experiment, Francine. En wijkbewoners, waar heb je het over!? Ik ken mijn buren nauwelijks, ja Peter en Sophie, maar daar kom ik eigenlijk alleen als zij op vakantie zijn. Om de katten wat te eten te geven en de planten water te geven, dat soort dingen. En die wonen ook nog eens ruim 2 kilometer verderop! Sorry, Francine, maar het is al laat, dus ik hoop dat je een geintje maakt.”. Bert wenst Francine een fijne avond en doet de deur dicht. Natuurlijk overdrijf ik hier een beetje, maar het ligt toch niet erg ver van de praktijk af.
In mijn vorige baan sprak ik regelmatig met dorpsraden, kernraden en duurzaamheidsinitiatieven. Een van de eerste vragen die ik vaak kreeg is waarom wij de term “wijkuitvoeringsplan” hadden bedacht. Ik probeer dan ook vaak terug te vallen op meer algemene termen, zoals “plek” of “dorp” om ze maar allemaal te noemen (buurt, wijk, plek, kern, stad, enz.). Warmte uitvoeringsplannen, woning-uitvoeringsplan, warmteplannen, duurzame buurten, WUP, UP, PUP, ik heb het allemaal wel eens gehoord. In gemeenten met minder stedelijk gebied en plattelandsgemeenten praten we meestal niet over “wijken”. Er zijn dorpen en kernen, vaak ook wel buurten, maar grote “wijken”, zoals je die in steden ziet, die kom je toch minder vaak tegen. Het lijkt misschien een detail, maar in de praktijk is dit soms wel lastig. Vooral als je in gesprek gaat met de mensen die daar wonen.
Onlangs hoorde ik een kamerlid in een debat over het Programma Aardgasvrije Wijken zelf ook kritiek uiten op de termen die het programma gebruikt. Hierbij werd “Proefkonijnen” genoemd. Misschien dat ik daarom het beeld van een gepensioneerd professor ook niet uit mijn hoofd krijg. Een kleine lach ontschoot me trouwens wel, maar het voelde toch ook een beetje pijnlijk toen ik dit voorbeeld hoorde.
Door het gebruik van de huidige termen bekruipt mij toch het gevoel dat gemeenten een experiment aan het uitvoeren zijn en daar de mensen die in een gebied wonen voor gebruiken. Als je vervolgens met gemeenten en bewoners in gesprek gaat en kijkt hoe zorgvuldig te werk wordt gegaan tijdens de voorbereiding, het opstellen van de aanvraag en vervolgens de uitvoering dan wordt duidelijk dat daar helemaal geen sprake van is!
Wat ik vooral jammer vind is dat het afleidt van de inhoud van het programma en de regeling. Want die zijn dus wel degelijk heel waardevol. Het is ontzettend belangrijk dat er samen met bewoners en andere belanghebbenden op een plek wordt gekeken naar wat er nodig is om duurzamer en aardgasvrij wonen en verwarmen mogelijk te maken. Het Programma benadrukt zelf het “lerend-karakter” van de regeling. Wat zoveel betekent, als er moet ruimte zijn om te leren en af en toe dingen te doen die nog niet helemaal bewezen. Wat mij betreft mag deze les over het gebruiken van de juiste boodschap daarin niet ontbreken.
Vul dan onderstaand formulier in, dan maken we een afspraak!
"Heb je vragen naar aanleiding van Roelf zijn blog? Stel ze dan gerust via het contactformulier of aan mij!"
Manager publiek domein